Elke avond begint met een proces waarbij het zonlicht afneemt, van kleur verandert en uiteindelijk verdwijnt. Het licht van de hemel, dat weerkaatst wat zojuist is verdwenen, blijft soms bijna een uur lang afnemen – dit is de schemering. De maan, als die aanwezig is, blijft samen met de sterren de nacht verlichten. Tijdens de dageraad en de schemering variëren de intensiteit en kleur van het licht het meest. Het is ook tijdens de schemering dat we geleidelijk ons zicht verliezen. Maar voor flora en talloze nachtelijke diersoorten markeert dit juist het begin van een periode van activiteit. Voor deze diersoorten is zelfs zonder de maan ide nachtelijke hemel lichtgevend: ze is blauw, geel, oranje en roze – net als de daghemel, maar dan met sterren. Wij kunnen het niet zien, maar insecten wel. Het licht en de kleuren die zij waarnemen zijn niet dezelfde als die van ons, en helaas kan de artificiële verlichting die wij ’s nachts gebruiken hun visuele vermogen aantasten.
Lucca werd door Gluon geselecteerd voor een residentie “Going Wild In The City”, waarin hij een onderzoek startte naar het gezichtsvermogen van een nachtvlinder dat bekendstaat om zijn uitzonderlijke gevoeligheid voor licht en kleur in het donker: de mot of Deilephila elpenor. Zelfs onder het zwakke licht van alleen de Melkweg, neemt de Deilephila nog kleuren waar. De Deilephila is dan ook een relevant model om het probleem van lichtvervuiling te onderzoek. Het effect van kunstmatige verlichting – met name LEDs – op nocturnale insecten is nog onvoldoende bestudeerd en begrepen. Toch kan worden aangetoond dat deze, in de ogen van de Deilephila, de kleur van veel bloemen verandert of, in het ergste geval, volledig doet verdwijnen.
Voor zijn solotentoonstelling in de LMNO galerie in Brussel heeft Lucca het resultaat verzameld van zijn onderzoek van het afgelopen jaar. Eerst gaat het erom zich visueel onder te dompelen in de licht- en kleuromgeving van het insect. Schilderijen en lichtsculpturen verkennen zo de ruimtelijk-temporele variatie van natuurlijk licht. Vervolgens zijn de vormen en kleuren die het insect waarneemt het onderwerp van speculatieve studies op papier, die op hun beurt worden vergeleken met oudere werken. Kan men het zicht van dieren “schilderen”? En kan kunst, met haar eigen middelen, bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek? Daarna biedt een lichtgevend volume een basis om een stedelijke kunstmatige lichtbron te verbeelden die “biofiel” is – meer respectvol voor het nachtleven. Tot slot is er in de kelder een experiment met wilde planten waarin Lucca ons op minder abstracte wijze bewust wil maken van het feit dat er, naast het uiterlijk van planten en bloemen zoals wij die doorgaans waarnemen, visuele werkelijkheden bestaan die parallel lopen aan de onze.